Egon Krenz presenteert eerste deel van zijn memoires

Egon Krenz stond 50 dagen aan het hoofd van de DDR – in het najaar van 1989, maar nu blikt de voormalige opvolger van Erich Honecker in het eerste deel van zijn memoires terug op het begin. Lange tijd leek het alsof dit een defensief pamflet zou zijn.

Juist de CDU bracht in de naoorlogse periode het latere DDR-staatshoofd Egon Krenz in de politiek. Een lokale voorzitter genaamd Bayer in Damgarten in Mecklenburg-Vorpommern huurde hem in als student voor vijf mark per maand voor boodschappers – het uitvoeren van uitnodigingen, het verzamelen van donaties, het innen van bijdragen. Maar toen kwam er een delicate opdracht. Voor de deelstaatverkiezingen van 20 oktober 1946 zou de negenjarige ’s nachts verkiezingsposters van de eenheidspartij SED ophangen. Toen Krenz werd gepakt, wilde de CDU-man niets meer weten over zijn opruiing.

“Ik had nog nooit zoveel leugenachtigheid meegemaakt”, schrijft het voormalige staatshoofd en partijhoofd in het eerste van geplande drie delen van zijn memoires. ‘Egon Krenz – Aufbruch und Aufstieg – Erinnerungen’ verschijnt aanstaande maandag (27.6.).

En natuurlijk zit er een moraal in het verhaal van weleer. De jongen werd ontboden bij de plaatselijke SED-vertegenwoordiger, die hem had betrapt op het plakken van de posters. “Ik had mijn broek vol”, geeft Krenz toe. “Maar hij was mild.” De aardige man legde de Steppke uit dat de SED “alleen maar goede dingen voor iedereen” wilde en bood hem een baan aan als sponsor van de partijkrant. En zo nam het verhaal zijn loop.

Krenz, geboren in 1937 in het toenmalige Kołobrzeg in Polen, laat in zijn boek geen twijfel bestaan over zijn afkomst en jeugd tot aan zijn opkomst in de SED-leiding over wie de goeden voor hem zijn. Een Russische soldaat die hem eten gaf nadat hij met zijn moeder naar Damgarten was gevlucht. De SED, die hem promootte. De socialistische staat die zijn thuis en levenswerk werd. Krenz, die eigenlijk journalist wilde worden, daarna leraar, volgde de oproep van de partij – zo portretteert hij het zelf. Na militaire dienst en studies in Moskou werd hij voltijds functionaris van de jeugdvereniging FDJ.

Natuurlijk, wie de schurken zijn voor Krenz. De deling van Duitsland en de bouw van de Muur? Gedwongen door het Westen: “De introductie van de D-Mark (na de Tweede Wereldoorlog) markeerde de datum van de feitelijke verdeling van Duitsland en zijn hoofdstad Berlijn. In 1961 versterkte het Verdrag van Warschau alleen maar waar de westerse mogendheden in 1948 de basis voor hadden gelegd. De Federale Regering? Afgewisseld met nazi’s tot aan het milieu van kanselier Konrad Adenauer. West-Duitse economische macht? De DDR werd ook “vanaf het begin door het Westen geboycot. We moesten opstaan tegen bedenkingen en leugens.”

Lange tijd is het boek een defensief pamflet van de man die als FDJ-functionaris in de DDR-tijd soms belachelijk werd gemaakt als ‘beroepsjeugd’, die na de Duitse hereniging gevangen werd gezet vanwege de doden bij de Muur en vandaag de dag nog steeds fel vijandig staat tegenover voormalige burgerrechtenactivisten. Zijn boek rept met geen woord over schietbevelen, dwangmaatregelen, uitreisverboden, gebrek aan consumptie en gebrek aan perspectief in de DDR. Zelfkritiek bestaat op zijn best in homeopathische doses.

Toch bieden deze herinneringen interessante inzichten wanneer Krenz vanuit het SED verslag doet. Hij verwijst onder meer naar een bundel deels handgeschreven aantekeningen en documenten die de toen al noodlijdende staats- en partijleider Erich Honecker hem in het voorjaar van 1989 te lezen gaf.
Er is Honeckers jarenlange machtsstrijd met Walter Ulbricht, waarin het Sovjetstaatshoofd en partij Leonid Brezjnev soms de ene kant koos en soms de andere. Krenz classificeert in deze intriges ook de gebeurtenissen tijdens het bezoek van bondskanselier Willy Brandt aan de DDR-regeringsleider Willi Stoph in Erfurt.

Mensen riepen “Willy, Willy, Willy” en “Willy Brandt naar het raam”. Krenz verbaasde zich: “We begrepen niet dat Erfurt niet in staat had moeten zijn om een ‘staatsgetrouw’ publiek op het voorplein van het hotel te organiseren, wat de Brandt-Jubler had kunnen overstemmen.” En verder: “Je moest heel naïef zijn om te veronderstellen dat het applaus voor de West-Duitse gast spontaan zou zijn geweest en de bellers er per ongeluk bij waren.”

De ontbinding, althans volgens Krenz’ interpretatie: De ‘Vrienden van Karlshorst’ – de zetel van de Sovjet-geheime dienst KGB in de DDR – zouden het incident gewild hebben, namelijk om Ulbricht te waarschuwen voor willekeur en te dicht bij Brandt.

Krenz beschrijft eveneens ambivalente signalen uit Moskou op Brandts Ostpolitik. Aan de ene kant had Brezjnev de bondskanselier beschuldigd van een “sociaaldemocratisering van de DDR” en de SED-leiding gewaarschuwd. Aan de andere kant becommentarieerde de secretaris-generaal van de CPSU het in december 1972 ondertekende basisverdrag voor de normalisering van de betrekkingen tussen de Bondsrepubliek Duitsland en de DDR aan Honecker met de woorden: “Dit is de doorbraak, Erich!” Overigens ziet Krenz zelf dat de DDR ook hier door het Westen oneerlijk wordt behandeld: “Tegenwoordig is het gebruikelijk om de Ostpolitik van de SPD te prijzen als een bijdrage aan de ontspanning. Bijna niemand noemt de bijdrage van de DDR.”

Het eerste deel van de Krenz Memoirs eindigt in 1973, maar niet zonder cliffhanger. De auteur reflecteert op zijn relatie met Honecker, die hij zal vervangen in de onrust van de omwenteling in oktober 1989. Het laatste woord: “Honeckers kameraadschappelijke relatie met mij maakte indruk op mij. Het was warm en productief. Daar zou in de tweede helft van de jaren tachtig verandering in komen, toen Gorbatsjov het roer overnam in Moskou. Aan een vriendschap kwam een einde.” Maar daarover later meer.

Geef een antwoord