Tanks in Praag en hoe de Russen met tegenzin ingrepen

In het voorjaar van 1968 liet de nieuwe leider van Tsjecho-Slowakije de teugels vieren. Alexander Dubček streefde naar een ‘socialisme met een menselijk gezicht’. Maar in de nacht van 20 op 21 augustus maakten troepen van het Warschaupact een eind aan de Praagse Lente. Dat was niet alleen tegen de zin van de Tsjechen, maar eigenlijk ook tegen die van de Russen.

‘Tsjechen overrompeld,’ kopte De Telegraaf in de ochtend van 21 augustus 1968. ‘Russen, Oost-Duitsers, Hongaren, Bulgaren en Polen trokken vannacht grens over.’ Met deze invasie maakten troepen van het Warschaupact een einde aan de Praagse Lente. Na ingrijpen in Oost-Duitsland in 1953 en Hongarije in 1956 werd dit keer orde op zaken gesteld in Tsjecho-Slowakije. Opnieuw was de verontwaardiging in het Westen groot, al zag men wederom lijdzaam toe hoe democratische hervormingen werden teruggedraaid en protest hardhandig de kop werd ingedrukt.

Een paar maanden na de inval rechtvaardigde de Russische leider Leonid Brezjnev het ingrijpen tijdens een toespraak in Polen: ‘Wanneer krachten die vijandig zijn aan het socialisme een socialistisch land naar het kapitalisme willen brengen, wordt het niet alleen een probleem voor het betrokken land, maar voor alle socialistische landen, oftewel: broederlijke solidariteit is belangrijker dan nationale soevereiniteit.’

In het Westen kwam deze redenering bekend te staan als de ‘Brezjnev-doctrine’. Decennialang gold Brezjnev als de grote boeman. Maar uit de archieven komt een heel ander beeld naar voren. Brezjnev hoopte tot vlak voor de invasie dat de Tsjecho-Slowaakse leider Alexander Dubček tot inkeer zou komen en ervoor zou kiezen om zijn hervormingsprogramma terug te draaien. De vijf fases van de Praagse Lente laten zien dat Brezjnev uiteindelijk ook geen andere oplossing meer zag.

Het jaar 1968 kende in Tsjecho-Slowakije een bijzonder begin. Op 5 januari werd Antonín Novotný aan de kant gezet als secretaris-generaal van de Komnistická Strana Československa, de Tsjecho-Slowaakse Communistische Partij of KSČ. Hij had het land na de Tweede Wereldoorlog omgevormd tot een op stalinistische leest geschoeide communistische eenpartijstaat en regeerde met harde hand. In combinatie met de falende planeconomie zorgde dat voor een groeiende ontevredenheid over Novotný, zelfs binnen de KSČ.

Alexander Dubček werd de nieuwe secretaris-generaal van de KSČ. Hij wilde vooral de economie uit het slop trekken, maar koos daarbij voor een breed hervormingsprogramma. Dubček streefde naar een ‘socialisme met een menselijk gezicht’ en liet de teugels vieren: de alomtegenwoordige censuur werd afgeschaft, politieke ‘clubs’ werden oogluikend toegestaan en communistische hardliners werden uit hun functies ontheven.

Er woei een frisse wind door Tsjecho-Slowakije, dat lange tijd het meest repressieve regime in het Oostblok kende. Journalisten, schrijvers, film- en theatermakers grepen de kans om ongezouten hun mening te uiten. Alles werd ter discussie gesteld. Vanuit heel Europa trokken studenten naar Praag om het allemaal met eigen ogen te zien. De treurige sfeer maakte plaats voor een feeststemming.

Naarmate het jaar vorderde maakte Dubčeks hervormingsprogramma steeds meer vaart.

In mei kreeg een hoge KSČ-functionaris daverend applaus van studenten toen hij zei: ‘Wij Tsjechen en Slowaken kunnen met onze sterke democratische traditie en onze diepe afkeer van politieke beperkingen en onderdrukking een socialistische democratie in praktijk brengen die nog nooit eerder vertoond is.’ Tijdens demonstraties werden Russische vlaggen verbrand en in cafés klonken de laatste nieuwe hits uit het Westen. Het knellende keurslijf van het communisme leek afgeworpen. De Praagse Lente kon de eerste maanden doorgaan zonder dat de Russen ingrepen.

Dubčeks Oostblok-collega’s Walter Ulbricht, Władysław Gomułka en Todor Zhivkov waren van meet af aan kritisch over zijn plannen. Dat staken ze niet onder stoelen of banken. In contacten met Dubček waarschuwden de Poolse leider Gomułka en zijn Bulgaarse collega Zhivkov dat de machtspositie van de KSČ en Dubček zelf in gevaar zouden komen wanneer hij zijn hervormingen geen halt toeriep. De Oost-Duitse partijleider Ulbricht was nog stelliger. De wens van veel Tsjecho-Slowaken tot meer democratisering stond in zijn ogen gelijk aan een contrarevolutie.

Het drietal was vastbesloten: de groei van ‘vijandige antisocialistische invloeden’ binnen het Oostblok moest worden gestopt. Meteen in januari drongen Ulbricht en Gomułka bij Breznjev aan op Russisch ingrijpen. Dat was vooral uit eigenbelang. Ze waren als de dood dat de Praagse Lente zou overslaan naar Oost-Duitsland, Polen en andere landen van het Oostblok. Zelfs de Sovjet-Unie zou daar niet immuun voor zijn.

Poolse studenten riepen na een bezoek aan Praag inderdaad al om een Poolse Dubček. De wapenstok was het antwoord. Gomułka zat, net als Ulbricht en Zhivkov, stevig in het zadel dankzij keiharde repressie. Tanks hadden een einde gemaakt aan opstanden in Oost-Berlijn, Poznan en Boedapest. Als het aan de hardliners lag, wachtte Praag hetzelfde lot om besmettingsgevaar te voorkomen. Dubček was in hun ogen de controle volledig kwijt en daarom was militair ingrijpen de enige oplossing. Al snel regende het in het Kremlin verzoeken om ‘een bezetting van Tsjecho-Slowakije door Sovjetstrijdkrachten binnen het raamwerk van het Warschaupact’.

Binnen dat bondgenootschap stonden overigens lang niet alle neuzen dezelfde kant op. De Roemeense leider Nicolae Ceaușescu voer al langer een onafhankelijke koers en hield zich afzijdig. De Hongaarse leider János Kádár, in 1956 door de Russen op het schild gehesen, probeerde zelf op zeer bescheiden schaal hervormingen door te voeren en pleitte – om zijn eigen manoeuvreerruimte te behouden – voor een politieke oplossing. Hij was daarin zo vasthoudend dat Ulbricht hem eens woedend toevoegde: ‘De volgende aanval zal gericht zijn tegen jou!’

Brezjnev zat helemaal niet te wachten op een invasie. De Russische reputatie was er niet bepaald beter op geworden door het militaire ingrijpen in Oost-Berlijn, Poznan en Boedapest. Een nieuwe invasie zou zijn poging om tot betere verhoudingen met de Verenigde Staten te komen danig in de wielen rijden.

Ook Brezjnev was er inmiddels wel van overtuigd geraakt dat de Praagse Lente moest worden beëindigd. Keerpunt was een ontmoeting met Dubček, Ulbricht, Gomułka, Zhivkov en Kádár in Dresden op 23 maart 1968. Het was de bedoeling dat het besprokene geheim zou blijven, maar dankzij de ijverige Oost-Duitse geheime dienst zijn er toch transcripten beschikbaar. Dubček dacht zijn collega’s te kunnen geruststellen door plechtig te beloven dat Tsjecho-Slowakije een trouw lid van het Warschaupact zou blijven. Volgens hem was de situatie in Praag ook totaal niet vergelijkbaar met die in Boedapest twaalf jaar eerder. Er was geen sprake van een gewapende opstand tegen de communistische partij. De bevolking had alleen genoeg van de kliek rond Novotný.

Dubček werd de mantel uitgeveegd. ‘Wij zijn ons terdege bewust van de gevaren waarmee de KSČ en de Tsjecho-Slowaken worden geconfronteerd,’ riep Gomułka. Brezjnev zei te hopen dat Dubček in staat was ‘een einde te maken aan deze zeer gevaarlijke ontwikkeling’ en voegde er op omineuze toon aan toe: ‘Als dat onmogelijk is, dan kunnen we niet passief toekijken wat er gebeurt in Tsjecho-Slowakije. We zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden door vriendschap […] en door veiligheidsoverwegingen voor de socialistische landen.’

In de maanden daarop bleef Brezjnev bij Dubček aandringen op terugdraaiing van zijn hervormingen. Er vonden meerdere verhitte telefoongesprekken en gewichtige topontmoetingen plaats om de Tsjecho-Slowaakse leider van gedachten te laten veranderen. Dat resulteerde op 3 augustus in de Verklaring van Bratislava, waarin Dubček plechtig beloofde zich als trouwe bondgenoot te verzetten tegen ‘antisocialistische krachten’ en ‘imperialistische [lees: westerse] propaganda’. Maar ondertussen ging het hervormingsprogramma gewoon door. Studenten demonstreerden zelfs voor vrije verkiezingen. Of de KSČ die zou winnen was nog maar de vraag. Het leek erop dat Dubček de ontwikkelingen niet langer meester was.

De optie van militair ingrijpen lag al die tijd op tafel. Grootschalige gezamenlijke oefeningen van de legers van het Warschaupact op Tsjecho-Slowaakse bodem werden eerder uitgevoerd dan gepland en er deden veel meer Russen mee dan gebruikelijk was. Het machtsvertoon was overduidelijk een drukmiddel, maar uit de evaluatierapporten bleek bovendien dat het Tsjecho-Slowaakse leger ondermaats presteerde. Tsjecho-Slowakije zou een makkelijke prooi zijn voor een NAVO-aanval.

Brezjnev wenste weliswaar een politieke oplossing, maar zocht ondertussen ook naar rechtvaardiging voor een eventuele inval. Militair ingrijpen was in zijn ogen het uiterste middel, maar de Sovjet-Unie mocht geen gezichtsverlies lijden.

Tijdens de top in Bratislava kreeg Brezjnev wat hij zocht. Op het herentoilet overhandigde Vasil Bil’ak namens tegenstanders van Dubček binnen de KSČ in het geheim een schriftelijk verzoek aan een Russisch delegatielid om hulp van de broederlijke staten van het Warschaupact bij een staatsgreep.

Brezjnev ging overstag. Toen Russische, Poolse, Hongaarse en Bulgaarse tanks Tsjecho-Slowakije binnenrolden was dat om de ‘gezonde krachten’ binnen de KSČ te steunen bij een ‘bureaucratische coup’. De Oost-Duitsers mochten op het laatste moment toch niet meedoen, om ongemakkelijke associaties met de Duitse inval in 1938 te vermijden. Het Tsjecho-Slowaakse leger bood geen enkele weerstand. Dat was vooraf geregeld. De Russische minister van Defensie had zijn Tsjecho-Slowaakse collega gebeld om te laten weten dat hij hem hoogstpersoonlijk zou opknopen aan een telefoonpaal wanneer het Tsjecho-Slowaakse leger ook maar één schot zou lossen.

In de straten van Praag kwamen tanks tegenover ongewapende burgers te staan.

Ulbricht, Gomułka en Zhivkov kregen hun zin. Dubček en de zijnen werden gearresteerd en naar Moskou gevlogen. Een 500.000 man sterke legermacht nam de controle over. Toen begonnen de problemen pas echt. Breznjev kreeg rapporten op zijn bureau waarin te lezen was dat ‘75 tot 90 procent van de bevolking de troepen van het Warschaupact als een bezettingsmacht ziet’. In de straten van Praag kwamen tanks tegenover ongewapende burgers te staan. Zoals ze dat de afgelopen maanden hadden gedaan, gingen die de discussie aan. Toen de Russische soldaten zich niet lieten vermurwen, grepen de Tsjecho-Slowaken ten einde raad naar molotovcocktails. Er werd met scherp teruggeschoten.

Bil’ak en de andere conservatieve KSČ-leden bleken niet in staat een regering te vormen, zoals Kádár in 1956 in Hongarije wel had gedaan. De invasie was een militair succes, maar een politieke mislukking. De Russen stonden er internationaal weer gekleurd op. Er zat voor hen niets anders op dan met Dubček te onderhandelen over zijn terugkeer. Wel werd vastgelegd dat Tsjecho-Slowakije ‘genormaliseerd’ moest worden: bijna alle hervormingen werden teruggedraaid.

Ulbricht was woedend en vroeg zich hardop af wat het nut van de invasie was als Dubček gewoon weer terugkwam. Samen met Gomułka sloot hij zich aan bij een pleidooi van Zhivkov om een militaire dictatuur te vestigen, maar daar wilde Brezjnev niets van weten.

In de praktijk bleek Dubček politiek uitgerangeerd. Na een periode van ‘normalisatie’ werd hij in april 1969 opgevolgd door Gustáv Husák. Die keerde terug naar het repressieve beleid. Wie kritiek had geuit, raakte zijn baan kwijt en kreeg het zwaar. Film- en theatermakers moesten verwarmingsketels schoonmaken en ramen lappen; studenten werden van de universiteit getrapt, en ook voor hen waren er alleen maar lullige baantjes ver onder hun niveau.

Omdat de Praagse Lente geweldloos was verlopen, had Brezjnev meer tijd gehad om te zoeken naar een vreedzame oplossing dan zijn voorgangers in 1953 en 1956. Pas toen die zoektocht zonder resultaat bleef, liet hij zich overhalen tot militair ingrijpen. De Brezjnev-doctrine klonk heel stoer, maar de invasie van Tsjecho-Slowakije was meteen de laatste keer dat hij in Oost-Europa in praktijk werd gebracht.

Meer weten? Ivo van de Wijdeven is historicus en politiek analist. In 2018 verscheen zijn boek ‘De spoken van Visegrád‘ (272 p. Spectrum), over de geschiedenis van Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije.

Geef een reactie