Hoe de DDR werd ‘uitverkocht’

Nog steeds heerst de mythe dat de noodlijdende DDR tot enorme economische problemen voor de BRD heeft geleid. Maar in feite was de overname van de nieuwe deelstaten een schot in de roos voor de West-Duitse zakenmagnaten.

Volgens de officiële geschiedschrijving van de BRD nam Bonn met de DDR een noodlijdende economie over die voor duur geld volledig moest worden gerenoveerd. De problemen in het oostelijk deel van de republiek zijn volgens deze ideologisch verheerlijkte versie van de gebeurtenissen nog grotendeels te verklaren door de ‘erfenis’ van de DDR.

In vergelijking met veel andere socialistische landen was de DDR relatief succesvol in 1989. Een economische ineenstorting – zoals vaak beweerd in de westerse media – was zeker niet aanstaande. De mythe dat de DDR volledig in de schulden zat en op het punt stond failliet te gaan toen de BRD haar overnam, is ook weerlegd: met een schuldniveau van ongeveer 85 procent zat het in de bovengrens, maar tegenwoordig hebben veel landen een veel hogere schulden.

Paradoxaal genoeg vond de feitelijke neergang van de DDR-economie pas plaats nadat het DDR-gebied was geannexeerd. Het bruto binnenlands product van Oost-Duitsland kromp rond de zogenaamde ommekeer met zo’n 30-40 procent. In sommige takken van de economie was de economische ontwikkeling rampzaliger: eind 1991 was de productie van de industriële sector met bijna 70 procent gedaald. Dat blijkt uit een overzicht van de ontwikkeling van de DDR-economie na 1989, gepubliceerd door het socialistische maandblad ‘RotFuchs‘.

De snelle de-industrialisatie van het Oosten leidde tot een gruwelijke toename van de werkloosheid – een fenomeen dat voor de meeste DDR-burgers een vreemd woord was vanwege de socialistische basisorde van de DDR. Binnen een paar jaar werden miljoenen banen in de DDR geschrapt. Zowel het aantal werknemers in de industrie als in de landbouw daalde met zo’n 80 procent. Al met al was de werkgelegenheid eind 1995 gedaald tot 55 procent ten opzichte van 1989.

Ook in de openbare dienst voerden de nieuwe heren uit het Westen een duidelijke snit op het gebied van werkgelegenheidsbeleid. Ongeveer een miljoen DDR-burgers werden ontslagen uit het staatsapparaat en politieke organisaties of moesten met vervroegd pensioen. Vooral wetenschappelijke instellingen werden hard getroffen door de zuiveringen van de BRD: aan de Berlijnse Humboldt-universiteit werd bijvoorbeeld 75 procent van de hoogleraren en bijna 90 procent van de docenten vrijgelaten. Vooral West-Duitse academici die de vacatures konden invullen waren daar natuurlijk erg blij mee. In totaal moesten meer dan 5.000 professoren hun functie neerleggen – een pijnlijk verlies voor de wetenschap, maar een verlies dat de BRD-leiding om ideologische redenen aanvaardde.

Na 1990 was het de verantwoordelijkheid van de Treuhand om duizenden staatsbedrijven te privatiseren. Deze uitverkoop van de DDR-economie betekende dat later slechts vijf procent van de bedrijven in handen van DDR-burgers bleef. Bijna 90 procent ging naar West-Duitsers. Zelfs buitenlandse bedrijven kregen met tien procent een groter deel van de taart.

De overname van de DDR door de BRD bleek dus de facto een neokoloniale plundering. Terwijl West-Duitse bedrijven miljoenen consumenten binnenhaalden, verwerkten ze ook grote delen van de economie van de DDR. Er was dus geen dreiging van concurrentie van de nieuwe deelstaten. Een positievere ontwikkeling voor het BRD-kapitaal was nauwelijks denkbaar.

De rest is geschiedenis: niet tevreden met het grondgebied van de DDR, probeerden de Duitse economische reuzen uit te breiden door heel Europa. Met de steeds verdergaande verdieping van de EU-integratie wordt de rest van Europa bedreigd met een lot dat vergelijkbaar is met dat van de DDR na 1989. Het zal echter niet de gewone burgers van de lagelonenrepubliek, waar Duitsland in verworden is, ten goede komen, maar alleen de dynastieën van het Duitse grootbedrijf en hun hovelingen.

Geef een antwoord