Wat vormde de katholieken in het Oosten?
Gedurende de vier decennia van Duitse verdeeldheid waren er – hoe langer hoe minder – organisaties die zowel institutioneel als praktisch een geheel Duitse groep vormden: een van hen, misschien wel de sterkste, was de katholieke kerk. De acht protestantse kerken op het grondgebied van de DDR scheidden zich in 1969 af van de EKD en gingen sindsdien hun eigen weg als de ‘Federatie van Protestantse Kerken in de DDR’ (BEK). De katholieke bisschoppen aan weerszijden van de Duits-Duitse grens moesten zich echter verdedigen tegen de pogingen van het Vaticaan om de gebieden van de bisdommen Osnabrück, Paderborn, Fulda en Würzburg van het Westen te scheiden en op te waarderen tot onafhankelijke bisdommen . Dit conflict tussen de katholieke kerk in Duitsland en het Vaticaan werd pas opgelost na de dood van paus Paulus VI. in 1978. Zijn opvolger Johannes Paulus II zag geen reden om de DDR-communisten tegemoet te komen.
Dit conflict is vele jaren na de hereniging grotendeels vergeten – zoals zoveel dat veertig jaar lang het leven van katholieken in de DDR vormde. Dat geldt niet alleen voor de verhalen van de miljoenen katholieke vluchtelingen en verdrevenen uit het Sudetenland, Silezië of Ermland, die zich na 1945 plotseling in het hart van de Reformatie bevonden en van wie de meesten snel naar het Westen verhuisden. Met de ‘generatie van resultaten’, herinneringen aan het leven in de jaren zeventig en tachtig in de parochies, die met hun familiekringen, godsdienstonderwijs en jeugdkampen een bescherming en vrijheid waren tegen de totalitaire greep van de SED-staat op gezin en samenleving, geleidelijk verdwijnen.
Desalniettemin hebben sommige invloeden uit het DDR-tijdperk vandaag nog steeds een impact – hoewel ze meer merkbaar zijn binnen de katholieke kerk in Duitsland. Tot 1989 bevonden de katholieken in de DDR zich in een dubbele minderheidspositie: ten opzichte van de antireligieuze staat en ten opzichte van de Protestantse Kerk. Vandaag zijn ze dat op een drievoudige manier: jegens de protestantse christenen, van wie het aantal weliswaar aanzienlijk is afgenomen, maar die vele malen meer kerkgemeenten en diaconale instellingen in stand houden; ten tweede samen met de protestanten te midden van een niet-christelijke meerderheid van de bevolking in de niet meer geheel nieuwe landen; en ten derde in de katholieke kerk in Duitsland zelf: van de ongeveer 22,6 miljoen katholieken in dit land wonen er slechts 830.000 tussen de Oostzee en het Ertsgebergte,
Net als in de DDR-tijd gaat het leven als minderheid niet hand in hand met een overdreven behoefte om te communiceren. De ’typisch Oost-Duitse bescheidenheid’ blijft werken, constateert de Magdeburgse bisschop Gerhard Feige, die lange tijd hoogleraar oude kerkgeschiedenis was aan de enige priesteropleiding in de DDR, de Filosofisch-Theologische Studies in Erfurt. Bovendien zijn de communicatieregels nu anders: “In de DDR leerden we tussen de regels lezen en spreken. Je kon dienovereenkomstig prediken en je wist dat mensen het zouden begrijpen. In deze nieuwe samenleving moet je brutaler argumenteren om gehoord te worden”, is de ervaring van de inmiddels 68-jarige inwoner van Halle.
Toch zouden katholieken in het Westen nog veel kunnen leren van hun broeders en zusters in het Oosten, vindt Feige: “vooral dat de kerk ook onder zulke gecompliceerde en armoedige omstandigheden kan leven”. Feige schetst geenszins een ideaalbeeld van de kerk in de DDR en in de drie decennia sinds de hereniging. Feige wijst erop dat het pas in de laatste jaren van de DDR was dat de bisschoppen zich openstelden voor sociale bewegingen zoals de ‘Oecumenische Vergadering voor Gerechtigheid, Vrede en Integriteit van de Schepping’.
Maar wat hem en vele andere katholieken tot op de dag van vandaag vormt, is scepsis tegenover elke ideologie, zelfs binnen de kerk. “De DDR-staat was een op zichzelf staand systeem waarin op elke vraag een antwoord was.” Veel van wat er tot op de dag van vandaag in de katholieke kerk is gebeurd, brengt deze tijd weer tot leven. Een kerk “waar alles klopt en mensen zich moeten aanpassen of ze haken af” is niet van hem. Door deze houding verschijnt hij als ‘progressief’ in het dispuut over de deelname van hertrouwde gescheiden mensen aan de eucharistie of kwesties van oecumene. Maar het zijn de biografische invloeden die Feige tot de laatste onderscheidende stem van het Oosten onder de Duitse bisschoppen maakten.
Natuurlijk wil men in de verzadigde kerk van de oude Bondsrepubliek tot op de dag van vandaag weinig of niets over het Oosten weten, laat staan leren. De “viering van de wending van het leven”, een overgangsritueel voor niet-gedoopten in plaats van jeugdinwijding, vormsel en vormsel, is nog evenzeer een Oost-Duitse bijzonderheid als de RKW, de religieuze kinderweek. Hetzelfde “we weten het niet, we hebben het niet nodig” blijkt uit het negeren van de overweging van de universiteit en het seminarie van Erfurt bij de geplande heroriëntatie van de landelijke priesteropleiding. En in een grootschalig project onder de paraplu van de katholieke ‘Commissie voor hedendaagse geschiedenis’, gefinancierd door de Duitse Onderzoeksstichting, draait alles om het katholicisme in de Bondsrepubliek van de jaren zestig en zeventig.
Iets soortgelijks gebeurt in het debat over het profiel van de Kerk van de Caritas-instellingen. Ook in het oosten is het werk van Caritas allang vanuit de meeste gemeenschappen geëmigreerd naar professionele instellingen en diensten. En de overgrote meerderheid van de werknemers in katholieke ziekenhuizen, kleuterscholen en zorginstellingen in het oosten zijn al lang niet meer lid van een kerk. Maar dat is geen reden om dergelijke instellingen op te geven. “We proberen het personeel vertrouwd te maken met de kerk”, zegt Feige. Caritas is niet zomaar een deurteken, maar beleeft wat de medewerkers met zich meebrengen qua kwaliteiten en waarin ze gesterkt worden in het licht van de christelijke boodschap van de onbeschikbare waardigheid van de mens.
In het algemeen wil Feige niet spreken van een kerk onder de voorwaarden van de “moderne tijd” anders dan een “in wezen diaconale”. De Caritas-instellingen zijn zeker het boegbeeld van de Kerk in de samenleving. “Maar wij zijn hier niet de makers, en hebben het ook niet voor het zeggen.” Als de kerk mensen wil helpen hun horizon te verbreden en met behulp van het evangelie de zin van het leven te ontwikkelen, dan is het daarin diaconaal, dienend, ook op het gebied van kerkdiensten en geloofsgetuigenis in het dagelijks leven.
Bron: FAZ